Afbeelding
Foto: Ronald Hooijmeijer

Dominee Coen van Alphen: Van de wal in de sloot

Column Column

Je maakt wat mee, als dominee. Zo kwam ik een aantal weken geleden ondersteboven in de sloot terecht. Ik had een bezoek gebracht, ergens in het Buijtenland van Rhoon. Het was prachtig nazomerweer, de polder zag er aanlokkelijk uit, en ik dacht: laat ik nog maar een extra rondje fietsen. Dat was een goed idee. De gewassen op de akkers, de bomen, de tuinen, alles stond in overdadige bloei. Even verderop kwam me een brede trekker tegemoet rijden. Omdat de weg nogal smal was, besloot ik om af te stappen en in de berm te gaan staan. Ik zwaaide mijn been van de fiets en deed een stap opzij. Door het hoge gras had ik echter niet gezien dat het geen berm was waar ik instapte, maar een schuin aflopend talud… Het volgende moment lag ik in de sloot, met mijn hoofd naar beneden.

Hier moet ik zo snel mogelijk uit, dacht ik instinctief. Met mijn armen vond ik al snel de slootkant en zo kon ik tegen de wal omhoog kruipen. De bestuurder van de trekker had mijn snoekduik gezien en zijn trekker stopgezet. Bezorgd liep hij op me af. Gaat het goed? Ja, het gaat goed. Nergens pijn, zelfs geen schrammetje – maar wel van top tot teen onder de modder. De geur kwam me vertrouwd voor, want het is niet voor het eerst dat ik een modderbad neem. Alleen was het de vorige keer bij een survivalactiviteit. Toen had ik oude kleren aan, nu mijn gewone kledij – gelukkig niet mijn nette pak. Daar stond ik uit te druipen. Alles zwart en zwaar van het slik: van mijn haar tot mijn schoenen.

Zal ik je even thuis brengen, vroeg hij. Nee hoor, ik fiets wel, was mijn eerste reactie. Maar bij nader inzien: wil ik in deze toestand door het dorp fietsen? De fiets lag wonderlijk genoeg nog op de kant. Het was ook zo snel gegaan, dat ik me het moment van de duik niet eens kan herinneren. Daar kwam nog iemand aanlopen, van de boerderij die ik zojuist voorbij was gereden. Kom maar mee, zei hij, dan kun je even onder de tuinslang het ergste vuil van je afspoelen. Dat leek me een goed plan. Op het erf stond een aantal mannen die even niet wisten of ze moesten lachen of niet: daar kwam een modderfiguur aanwankelen. Gelukkig kon ik er zelf ook de humor van inzien. Voor ik onder de straal ging haalde ik mijn telefoon tevoorschijn – bemodderd, maar werkend. Maak eerst maar een foto van me, zei ik, als herinnering. (Nee, die foto staat niet bij dit stukje.)

Na de spoelsessie bood Jacob aan om me thuis te brengen. Ik mocht een oude trui lenen. Een plastic zak om op te zitten. De fiets achterin zijn bus. Ja, dit was toch beter dan in mijn natte kloffie huiswaarts te fietsen. Zo reden we de Singel in. Ik legde uit dat ik aan het eind van de straat woonde. O, daar bij het huis van de dominee? Inderdaad, zei ik. Sterker nog: ik ben de dominee.

Het was een nat, stinkend, maar achteraf ook mooi avontuur, dat gelukkig goed afliep. En, realiseerde ik mij na alle ontvangen hulp: zo zie je maar weer dat de meeste mensen deugen.


Advertenties uit de krant